Opening studiejaar Sint-Bonifatius Instituut

gepubliceerd: woensdag, 3 september 2008

Zater­dag 30 au­gus­tus werd het nieuwe studie­jaar van het St. Boni­fa­tius-instituut geopend door de rector mgr. dr. J. Hendriks en studie­lei­der drs. B.G. Hartmann. In de homilie nodigde de rector de deel­ne­mers aan deze oplei­ding uit zich hun eigen spe­ci­fie­ke talenten te rea­li­se­ren en die in te zetten voor het ko­nink­rijk van God.

Het instituut mocht dit studie­jaar 21 nieuwe stu­den­ten verwel­ko­men, onder meer zes nieuwe diaken­kan­di­da­ten.

De heer Hartmann maakte bekend dat het Instituut voorne­mens is om na Pasen een bede­vaart naar Rome te or­ga­ni­se­ren.

Homilie door rector Hendriks

(Mt. 25, 14-30)

Wat opvalt in de lezing van het evan­ge­lie is
dat iedere die­naar het­zelfde ant­woord krijgt
als hij zijn Heer laat zien hoeveel
hij erbij heeft gewonnen,
hoe hij gewoekerd heeft met de hem toe­ver­trouwde talenten:
“Uits­te­kend, goede en trouwe die­naar
over weinig waart ge trouw,
over veel zal ik U aanstellen”.
Alleen die die­naar die zijn ene talent
in de grond had gestopt,
krijgt niet zulke po­si­tie­ve feed-back:
“Slechte en luie knecht”
en hij wordt buiten in de duisternis geworpen.
Nu is het ons allen al heel bekend
wat er met de parabel bedoeld wordt
die Jezus in dit evan­ge­lie ver­telt:
het woord “talent”
is eigen­lijk een enorm groot geld­be­drag
- een talent bedroeg in Jezus’tijd
waar­schijn­lijk 41 kilo goud -,
maar we kennen het allemaal
als een gave, een kunde en vaar­dig­heid
die typisch is voor die bepaalde persoon.
Welke talenten heb je?
De één heeft deze gaven,
een ander is weer bekwaam in iets anders.
Het evan­ge­lie maakt ons dui­de­lijk
dat we allemaal ge­roe­pen zijn
om met die talenten te woekeren,
dat is sowieso je roe­ping in dit leven:
om de gaven die Onze Lieve Heer je heeft ge­schon­ken
zo goed moge­lijk in te zetten.
Je mag erop ver­trouwen
dat Hij je niet een roe­ping geeft
die haaks staat op de talenten die Hij je heeft gegeven.
God de Schepper
en de Voor­zienige God, die ons leven leidt,
is één en dezelfde God.
Wat Hij ons heeft meege­ge­ven aan talenten
is niet voor niets,
daar is een bedoeling mee.
Dus zie, in wat je zo goed kunt,
waar je gaven liggen
een roe­ping van Godswege.
Hoe Hij dan wil dat die gaven wor­den ingezet,
dat is nog weer iets voor ver­dere re­flec­tie,
voor de over­we­ging en het gebed:
“Heer, wat wilt U dat ik doen zal?”
Hoe wilt U dat ik de talenten
die U mij heeft toe­ver­trouwd
zo goed moge­lijk inzet
voor de opbouw van uw ko­nink­rijk.
Als die vraag en die open­heid
in ons hart leven
en we verlangen naar een ant­woord
en daarbij ook durven los te laten,
wat Hij mis­schien wil dat we loslaten,
dan, ja dan zal de goede weg,
de beste rich­ting
ons wel gewezen wor­den.
Het is eigen­lijk wel een prach­tig evan­ge­lie
aan het begin van dit nieuwe studie­jaar,
nu we geko­men zijn om ons te vormen,
om gees­te­lijk verrijkt te wor­den
en daar toch ook wel iets mee willen doen,
voor het Ko­nink­rijk van God.
Wij mensen zijn geneigd
om op te kijken naar de grote
en in het oog springende talenten,
naar wat indruk maakt en véél is:
die persoon met die vijf talenten,
wat een macht, wat een geld,
wat een moge­lijk­he­den.
Maar de Heer kijkt zo niet.
Het kan dus zeer goed zijn
dat u van Uzelf denkt
dat Uw talenten niet veel voor­stel­len:
het is niet zo dat de hele wereld paf staat van uw pres­ta­ties,
U wint geen gou­den medailles,
bent niet op jeug­dige leef­tijd al miljonair,
U bent niet briljant op enig terrein.
Maar de goede God kijkt heel anders:
voor Hem zijn talenten
die men­se­lijk niet zo in tel zijn,
heel vaak het allermeeste waard:
eenvoud van hart bij­voor­beeld en liefde,
je harte­lijk en meelevend kunnen openen voor een ander
en voor God zelf,
dat zijn waar­den waar je mensen
niet zo heel gauw over hoort,
maar die een eeuwig­heids­waarde bezitten.
Als je kunt bid­den bij­voor­beeld met heel je hart,
is dat niet een prach­tig talent?
Bied je aan met je geringe krachten,
met de eenvoud van je hart.
God kijkt anders naar ons dan mensen kijken.
Hij ziet ons niet met een scherpe veroor­de­lende blik,
maar met een onein­dige liefde.
Hij wil niet onze ondergang,
Hij wil ons niet veroor­de­len,
Hij houdt van ons onvoor­waar­de­lijk,
het is geen contract met kleine lettertjes,
er staat niet:
“Ik houd van je als je dit doet en dat,
als je zus bent en zo”
er staat alleen maar in: “Ik houd van je”
en.
Hij houdt van ons. Punt uit,
ook al kunnen zijn kin­de­ren soms verdwalen;
zoals zelfs de meeste lief­heb­bende ouders
er vaak niets aan kunnen doen
als hun kin­de­ren toch wat verloren lopen.
Het woekeren met onze talenten
is dus niet een soort pres­ta­tie
waardoor we Gods liefde moeten kopen.
Zijn liefde staat voorop en is onwankel­baar.
Daarom heeft God met een bij­zon­dere voor­keurs­liefde
de kleine en de arme lief,
het geringe en onbedui­dende.
“Wat voor de wereld zwak is,
heeft God uit­ver­ko­ren,
om het sterke te beschamen”.
Het zwakke in ons­zelf,
ons on­ver­mo­gen,
zelfs ons on­ver­mo­gen om de zonde te vermij­den,
al doen we ook ons best,
helpt ons om te leven als kind van God.
Waar wij onze zwak­heid en beperkt­heid ervaren
- door een niet zo goede ge­zond­heid,
doordat je iets niet kunt, niet hebt bereikt
of hoe dan ook -
juist daar ligt een kans om te kunnen ervaren
dat wij kleine mensen zijn,
af­han­ke­lijk van Gods genade;
onze klein­heid biedt ons de kans
om ons­zelf te rea­li­se­ren
dat wij in Gods hand zijn
en geen seconde kunnen leven
zon­der dat Hij ons in leven laat.
Het is zo be­lang­rijk, zo fun­da­men­teel,
dat we deze klein­heid beleven,
dit kind-zijn:
“Als gij niet wordt als kin­de­ren,
kunt gij het rijk der hemelen niet binnen gaan.
Daarom heeft God zelf
de weg van de klein­heid gekozen
door mens te wor­den
en zich als een mis­da­diger
aan het kruis te laten slaan.
Hij is zelf klein gewor­den,
zo’n mens met maar één talent;
Hij heeft zelf gele­den,
is zelf ver­wor­pen.
Onze talenten zijn dus niet:
gewel­dige eigen­schappen van onze persoon
waardoor we ver boven anderen uits­te­ken,
maar gaven die we hebben ont­van­gen,
die we als cadeautjes als een kind mogen aannemen
en waarover we eens weer verantwoor­ding af zullen leggen.
Een echt talent is het
niet als het je opgeblazen groot maakt,
maar als je je een­vou­dig dienst­baar kunt maken
en het je met God verbindt
die de Gever is van alle goeds.
In die zin wens ik U toe een heel gezegend studie­jaar
aan het Sint Boni­fa­tius-instituut.
Dat de Heer ook tot U mag kunnen zeggen:
“Uits­te­kend, goede en trouwe die­naar,
ga binnen in de vreugde van uw Heer”. AMEN.

Mgr. Dr. J. Hendriks